Vaak zie je ze trekken aan een dikke vette regenworm, de Merel. Behoedzaam hippen ze door het gras, af en toe even stilstaand en luisterend naar wat zich in het gras beweegt en ritselt. Geluidjes die wij niet kunnen horen. Een prachtig gezicht. Het kopje even schuin houdend de ene kant op, dan even de andere kant op. Wordt er wat gehoord, dan heel behoedzaam een pasje naar die plek, het vizier gericht waar het bijna onhoorbare geritsel vandaan komt. En dan plots wordt er fel uitgevallen en het is raak. De regenworm zit klem in de sterke snavel en heel langzaam en beheerst wordt deze uit de grond getrokken. De worm mag niet breken, dus niet te hard trekken. Als de worm zich verweert om toch nog even houvast te krijgen in de grond wordt deze stevig vast gehouden door de vogel, maar niet te hard meer getrokken. Tot de worm zich gewonnen geeft, waarna de vogel hem langzaam verder uit de grond trekt. Deze wordt eerst in het gras gegooid om daarna weer gepakt te worden om hem een paar keer door het gras te slepen waardoor deze schoon wordt geveegd. Dan wordt de worm naar binnen gewerkt. Soms lukt het toch niet om de worm in zijn geheel uit de grond te trekken, er breekt een stuk af, of hij wordt door midden getrokken. Het stuk wat de vogel in zijn snavel houdt wordt direct in het gras gegooid en razendsnel - nog voor de worm zich terug heeft kunnen trekken - heeft de merel het eindje wat uit de grond steekt al weer te pakken. Het voorzichtige trekken begint nu weer opnieuw. Zo krijgt hij de hele worm uit de grond, het dagelijkse menu voor deze vogels.
Maar dat niet alleen. Er zitten niet alleen regenwormen, er leeft veel meer in het gras. Met hupjes springen de Merels door het gras, al maar bladeren over de kop gooiend en af en toe wat oppikkend. En als je dan zelf eens gaat kijken, nieuwsgierig naar wat ze eigenlijk oppikken, is daar toch meer leven dan wat je zo zou denken. Onder de bladeren houdt zich veel leven verborgen: van spinnetjes, insecten tot slakjes, soms ook grotere slakken. Slakken, we hadden ooit grote grindtegels rondom het huis, waar het leefde van de Segrijnslakken. Soms vond ik daar tientallen kapotgeslagen huisjes op en naast de tegels. Allemaal werk van lijsters, vooral de Zanglijster, maar ook andere lijsters zoals de Merel. In het bos, vaak bij een stobbe van een afgezaagde boom of een liggende stam kun je dat ook vinden: een lijstersmidse zoals een dergelijk plek met kapotgeslagen huisjes wel genoemd wordt. Het zijn niet alleen de Segrijnslak die door lijsters als prooi gezocht worden, maar ook overblijfselen van andere huisjesslakken vind je op een dergelijke plek.
De Segrijnslak komt hier bij ons in het noorden nog niet zo heel erg lang voor. Vroeger zag je deze soort eigenlijk niet. Er wordt wel beweerd dat ze hier met de treinen terecht zijn gekomen, net zoals zaden van verschillende - niet inheemse - planten. Dit zijn plantensoorten die van heel ver komen, maar hier nu goed gedijen. Zelfs planten uit Zuid-Amerika. De planten houden stand, wat aantoont dat de bodemgesteldheid en het klimaat geschikt zijn. Het zaad zal als verstekeling meegekomen zijn met landbouwproducten die in de havens worden overgeladen om dan per spoor of langs de weg verder vervoerd te worden. Op deze manier zullen de zaden hier terecht zijn gekomen. Ook vanuit andere delen van Europa moeten op deze manier zaden vreemde planten verspreid zijn. De bermen langs de spoorwegen moeten rijk zijn aan deze planten. Helaas mag je niet komen, dat is verboden gebied. Het komt toch ook wel voor dat spinnen of andere levende have tot zelfs af en toe een slang hier in ladingen gevonden worden. Ik vind niet dat we daar zo blij mee moeten zijn.
Dat de Segrijnslak hier op deze manier is gekomen, geloof ik niet helemaal. Meer naar het zuiden van ons land kwamen ze wel meer voor. De verspreiding kan ook op een andere manier plaats hebben gevonden. Ze komen op sommige plaatsen zo massaal voor, dat men het een plaag gaat vinden. Zo ver gaat het bij mij niet. Waarschijnlijk zal de grondsoort of omgeving invloed op deze soort hebben. Waar we eerder woonden wemelde het van deze slakken. Soms zaten er vele aan de ruiten geplakt en een waar netwerk van slakkensporen achterlatend. Ze kwamen zelfs door de openstaande ramen naar binnen. Ik had er geen moeite mee, mijn vrouw vond het minder prettig. Ik bracht ze weer naar buiten en zette ze tussen de struiken. We hebben tijdens de verhuizing struiken meegenomen en hier weer geplant. Het bleek dat ook meerdere Segrijnslakken mee verhuisd waren. De slakken die in de auto rondkropen heb ik netjes weer in de struiken gezet. Op de bekleding in de auto zaten overal slijmsporen. Ik probeerde mijn vrouw voor te zijn. Toen de sporen opgedroogd waren had ik ze er met een stevige borstel zo weer af. Je zag er niks meer van. Waar we nu wonen hebben we na enkele jaren wel een enkele Segrijnslak op ons erf, maar daar blijft het ook bij. Het zijn beslist niet veel. Dat hoeft voor mij ook niet. Maar wat is de reden dat het op de vorige plek wel wemelde van die slakken en op de plek waarheen ze mee verhuisd zijn, niet? En toch hebben we dezelfde begroeiing rondom het huis. Of zouden de Merel en andere lijsters de oorzaak zijn, want die hebben we wel veel. 's Morgens vroeg tellen we vaak meer dan tien stuks, daarnaast enkele Zanglijsters en in deze tijd nog Koperwieken en Kramsvogels.
Ik heb nog hoop op een echte ouderwetse winter. Een winter met sneeuw en ijs, met ijzel aan de rietkragen, struiken en bomen. Herinneringen aan verleden jaar, de tweeëntwintigste december zitten me nog vers in het geheugen. Het was een sprookjeswereld waarin we ons bevonden. Het saaie donkere landschap met naakte ontbladerde bomen en struiken was in de nacht omgetoverd in een sprookjeswereld. Met het opkomen van de zon schitterde het van alle kanten onder een blauwe hemel. Het gaf een sfeer zoals we ons met de kerstdagen vaak maar al te graag voorstellen. Maar met het rijzen van de zon verdween al dat moois zienderogen. Een strenge winter, bevroren vaarten en meren, wat kan dat mooi zijn. Als zo'n koude winter inzet en er staat een stevige wind, wat kunnen de oevers met riet en wilgenstruiken dan mooi omgetoverd worden door het opspattende water wat hierop bevriest. Lagen ijs vormen zich dan om rietstengels en takken. Prachtig zijn de vormen van de takjes en rietstengels door het heldere ijs heen zichtbaar zijn. Ook dat is natuur en ik hoop van harte dat we dit ook in deze winter weer mogen beleven.
«« terug naar overzicht | « vorige column | volgende column » |