Winterse schoonheid

Vuurrood met witte stippen, maar ook oranjerood en geel, en geheel doorweekt waren ze. Zo nam ik afscheid van de laatste vliegezwammen. De herfst gaat over in winterse dagen. Veel regen en harde wind. De laatste kastanjeboleet, doorweekt, en zwaar door het opgezogen water. De gaatjes al blauwzwart. Een enkele stinkzwam ligt te rotten. Maar toch is er nog een met een olijfgroene slijmerige weezoet geurende hoed. Een paar insecten, traag in hun beweging door de kou zitten nog op de hoed. Snoepen ze nog van de naar kadavers ruikende sappen waarin zich de sporen bevinden? Als dat zo is, is het maar weinig. Zo heb ik afscheid genomen van een groots natuurspektakel van de herfst, paddestoelen in vele vormen en soorten, kleuren, geuren en maten.

 

Laatste vlinders

IJzel in beukenlaan
IJzel in beukenlaan

De laatste vlinder die ik zag was een dagpauwoog, en de voorlaatste een bont zandoogje. En dan maar afwachten welke ik het volgende voorjaar weer als eerste mag begroeten. Een dagpauwoog, een citroentje of een kleine vos? Alle drie die als volwassen vlinders van de laatste generatie overwinteren. Het bont zandoogje kan zo vroeg nog niet, die gaat de winter door als pop, of als jonge rups. Maar ze zijn wel vroeg. Als de blaadjes aan de berken of elzen komen, het milde voorjaarszonnetje warmt de aarde op, wurmen de eersten zich al uit de nauwe cocon.

Nee, ik vergeet er een paar. Als alle dagvlinders van het toneel zijn verdwenen, en we zijn in de late herfst, of in de winter bij duisternis met fiets of auto onderweg, dan hebben we vaak kleine vlinders in de lichtbundel. Dat zijn de wintervlinders, en het zijn allemaal mannetjes. Zij overzomeren als pop zoals vele anderen dat in de winter doen. In de herfst kruipen ze uit hun nauwe huisje, de cocon. De mannetjes vliegen bij duisternis rond op zoek naar een vrouwtje. Deze zijn vleugelloos, en zijn bij een boomstam opgekropen. Op een tak, dicht bij de knoppen wachten ze op een echtgenoot. Na de bruiloft legt zij de eitjes waarin het voorjaar als de blaadjes aan de bomen komen de rupsjes uit ontwaken. Ze worden geboren tussen het voedsel, de jonge blaadjes, waar moeder de eitjes heeft verstopt. Dan zijn de oudervlinders al lang gestorven. Ze eten zich zat van het jonge blad, en zijn soms in zo'n grote getale dat sommige bossen er weer bladerloos bij komen te staan. Alleen de nerven, van wat kort geleden blad was blijven troosteloos op de takken staan. Als dan de echte zomer komt laten ze zich aan een ragfijn draadje zakken naar de bosbodem waarin ze als pop de zomer doorbrengen. En als dan de herfst gekomen is, zijn ze er klaar voor om als vlinder de winter in te gaan.

 

Winterperiode

Winter 1963
Winter 1963

Maar we krijgen eerst nog een winterperiode. En wordt het nog eens een echte winter? Een stille hoop koestert mij dat dit nog eens mag gebeuren. Een winter met veel sneeuw, metershoge duinen, opgewaaid van het kale veld of bevroren meren. Een dikke laag ijs op sloot en plas. Wie weet, krijgen nog eens een bevroren Waddenzee, en een hoge ijs barrière aan de Noordzeekust. Prachtig, schitterend om daarvan te genieten. IJzel als glinsterend kristal aan bomen en struiken. 's Morgens er vroeg op uit, want als de zon hoger aan de hemel klimt is al dat schoons zo verdwenen. Waarom hebben velen van ons daar zo'n afkeer aan. Waarom wensen velen dat sneeuw en ijs zo snel mogelijk weer oprotten als het een enkele keer mag gebeuren dat het er ligt. Hier kunnen we er gratis van genieten, een heel enkele keer. Maar waarom gaan zovelen er in de zomer op uit, maken lange tochten naar de Alpenlanden of Scandinavië, waar ze met grote verhalen weer van terug komen over ravotten in de sneeuw. Dan vinden ze het toch wel mooi. En als het bij ons een enkele keer ligt gaat de wens dat het maar zo snel mogelijk weer verdwijnt.

Ik hoop dat het nog eens mag gebeuren, vriezen dat het kraakt, en metershoge sneeuwduinen. Mijn gedachten gaan terug naar de winter van 1963 toen dat zo was. Een hoge ijs barrière aan het Noordzeestrand. Maar toch nog de vele vogels, vooral pleviertjes en strandlopers die niet vertrokken waren naar zuidelijke streken, maar hier de winter trotseerden. Voor hen was er toch nog voldoende voedsel te vinden aan de kust. Een bevroren Waddenzee waar je op kon lopen, maar wel uitkijken, want door de werking van eb en vloed was het niet overal veilig. Maar ook later hebben we nog wel eens een mooie winter gehad. En daar wordt dan nog lang over nagepraat.

 

Winter als natuurlijke selectie

Maar een strenge winter brengt ook veel zorgen met zich mee voor de levende natuur. Er zijn vogels en dieren die een strenge winter niet overleven, maar er sterven ook veel in een zachte winter. De winter met een minder aanbod aan voedsel, met vaak toch perioden met slecht weer, harde wind en regen, waar ze onder moeilijke omstandigheden om voedsel moeten zoeken. Elke winter is eigenlijk te beschouwen als een natuurlijke selectie onder alles wat er leeft. Het zijn de ouden, de zwakken, de zieken en minder begaafden die dan het loodje leggen. De winter is een betere selectie dan welke jager, zoals ze dat zo graag voorspiegelen als selectieve jacht, het maar kan uitoefenen. Door een natuurlijke selectie blijft er een gezond bestand aan dieren en vogels voor de voortplanting en voortbestaan van de soort over. En als we tijdens een periode met veel sneeuw en ijs in veld of bos een dood dier mochten vinden, laat dit dan mooi liggen. Deze vormen vaak een voedselbron voor ander leven.

Eens vond ik een dode ree waar zich al een paar keer een buizerd had vertoond die er stukken vlees afscheurde. Het was in die bewuste strenge winter. Op een middag zette ik mijn schuiltentje op, een meter of vijftien er vandaan, verscholen tussen de struiken. De buizerd kwam niet terug, en na lang wachten, ondanks goed gekleed verkleumde ik tot het bot. Ik heb het tentje opgepakt, en ben een wandeling gaan maken door het veld. Toen ik na ruim een uur terug kwam zat die buizerd weer bij het karkas. Ik heb het niet weer geprobeerd. Het bleek toch dat ik verstoring teweeg had gebracht, iets wat niet goed is.

 

Boerengezegde

Buizerd met prooi
Buizerd met prooi

Een boerengezegde is dat het ongedierte in een strenge winter dan eens dood gaat. Voor mij is dat altijd een vreemde uitspraak geweest. Wat is ongedierte. Ze zullen insecten bedoelen die gewassen kunnen aantasten. Maar ze denken niet na dat ook vlinders en kevers die gewaardeerd worden, denk maar aan de lieveheersbeestjes, onder dezelfde omstandigheden leven. Nee, wees maar niet bang. Alle inheemse insecten, waaronder ook alle inheems ongedierte zoals men sommige soorten zo graag bevat, hebben zich altijd, ook in de strengste winters kunnen handhaven en voortplanten. En zo zal het ook blijven. Van sommige soorten zijn alle volwassen individuen, van andere alleen de mannetjes, ook in of voor een zachte winter al dood gegaan. Maar ze hebben wel gezorgd dat hun voortbestaan leeft in de vorm van eitjes, larven of poppen, voor een nieuwe generatie voor het komende voorjaar. En die insecten, de rupsen, en de mooie vlinders die overwinteren, vriezen die niet dood. Nee, de natuur was de mens al lang voor met antivries. Voor de warme dagen ten einde waren hebben ze al sappen tot zich genomen, die in hun lichaam omgezet worden. Glysol, waardoor ze de strengste vorst hier kunnen trotseren.

Laat de winter maar komen, een echte ouderwetse winter met sneeuw en ijs. Moge u allen in gezondheid en vrede volop genieten van de natuur in het nieuwe jaar Wij wensen het u toe

 
Hans Baron (januari 2003)

«« terug naar overzicht« vorige columnvolgende column »