In de latere zomer en herfst loop ik vaak op zoek naar paddestoelen met de neus naar de grond gericht, en wat je dan nog meer vindt is meegenomen.
Ze zijn groen met vage lichte vlekjes of streepjes, en zacht rode of roze wratjes. Zo lang als een loopkever en minstens zo breed. Groot genoeg om te zien, maar wie heeft ze ooit gevonden. Heel langzaam bewegen ze zich voort gelijk een slakje. Daar lijken ze ook op, en vandaar ook die naam. En dat is ook de naam van het lichtbruine vlindertje wat bij ons in het hele land voorkomt, maar wat je eigenlijk nooit ziet als je er niet speciaal om zoekt. Overdag rusten ze, en zijn met hun schutkleur goed gecamoufleerd. 's Nachts zijn ze actief, maar dan is het duister. En als je een vindt, en je gaat ze in een boek opzoeken, zijn er zoveel die er op lijken. Dan is het nog moeilijk om met zekerheid te oordelen of dit vlindertje met een spanwijdte van twee en een half tot drie centimeter wel de juiste is. Ze vliegen van de tweede helft van mei tot augustus. In die tijd legt het vrouwtje, wat bijna een halve centimeter groter is dan het mannetje haar eitjes op eiken of beuken, maar ook op meidoorn en enkele andere loofbomen. Het rupsje vreet van het blad en laat zich in de herfst met een blad naar de bosbodem vallen. Dan zijn ze het best te vinden, maar groen op het groene mos, tussen het gras of groene planten, je moet goed zoeken, of het oog moet er juist op vallen. Meestal is het toeval om er een te vinden. Een kopje zie je bijna niet, dat houden ze vaak wat terug getrokken. Goed kijken en het beestje in zijn slakkegang volgen, dan krijg je het wel te zien. Ze kruipen nooit zo lang rond op de bosbodem. Ze zoeken al ras een plekje tussen het blad waar ze zich in een cocon spinnen. Ook dan vind je ze bijna niet, want hun cocon heeft dezelfde kleur als het blad. Zo brengen ze de winter door, vorst of geen vorst, het deert hen niet. In juni van het volgend jaar komen de vlinders uit de cocon en gaan de vrouwtjes weer eitjes leggen. De rupsjes doen gedurende de zomer anders niks dan eten en rusten, laten zich in de herfst met een blad naar de bosbodem vallen, en dan is de cirkel rond. Maar we moeten goed ons best doen om van al die rupsen één onder ogen te krijgen. Wonder leven, de slakrups, wondere natuur. Maar ik kan me heel goed voorstellen als iemand zegt, die heb ik nog nooit gezien, of daar heb ik nog nooit van gehoord. In de afgelopen herfst vond ik er slechts maar twee.
Het zijn vaak van die bruinachtige, vuilwitte, of grijswitte nachtvlinders. Heel veel soorten, onopvallend, die je eigenlijk bij toeval moet vinden. De kleuren per soort kan ook nog verschillen, en ze lijken vaak zo veel op elkaar wat het nog moeilijker maakt. De eitjes die ze leggen vind je in het veld bijna nooit. Die zijn ook klein, vaak vuilwit van kleur, en meestal weggestopt, zodat ze nog moeilijker te vinden zijn. Maar de rupsen van de meeste soorten zijn wat meer verschillend, waar de soort dus beter aan vast te stellen is. Maar die rupsen per soort verschillen ook nog vaak in kleur en patroon. In hun rupsenbestaan vervellen ze enige keren, want met de groei van hun lichaam gaat het jasje niet mee, dat wordt dan te krap. Daar knappen ze af en toe uit, en het nieuwe jasje is niet altijd gelijk als het oude.
Zo kun je in die zelfde paddestoelentijd in de nazomer en herfst, ook wel eens een rups vinden van de meriansborstel. Deze vallen al beter op dan een slakrups, ze zijn ook langer en groter. In ons land komt deze regelmatig voor, maar toch zie ik ze niet zo vaak. Ik vind het een van de mooiste rupsen. Tamelijk behaard, met vaak gele kwastjes op de rug die ook grijsachtig of bruin kunnen zijn, en een rood staartje, ook van haar. Eigenlijk is deze vlinder ook beperkt tot bossen en houtwallen. Maar ook bomen op de hei, daar komen ze voor. De vlinder, vuilwit met wat bruinachtig, moeilijk te beschrijven, maar ik heb er wel een foto van wat uitleg verder overbodig maakt. Deze rups is ook beter te vinden vanwege zijn grote, tot wel vier centimeter. Zo rond de maand juni leggen de vrouwtjes hun eitjes, en tot in september, het kan ook oktober zijn, zie je ze soms kruipen op de bosbodem op zoek naar een geschikt plekje om zich in te spinnen tot een cocon, waarbij ze ook hun eigen haren gebruiken. Zo rond mei komen ze na een wondere gedaanteverwisseling uit om weer eitjes te leggen, om een bijdrage te leveren aan het voortbestaan van de soort. Wat een groot wonder dat zo'n rups zich inspint in een cocon om er later als een vlinder met die tere vleugels weer uit te komen.
En dan is een meriansborstel niet eens een van de grootste vlinders. Neem de dagpauwoog, of de distelvlinders, die hebben in verhouding veel groter vleugels, en dat heeft toch allemaal maar opgevouwen is die cocon gezeten. En dat heeft zich toch allemaal maar in die soep wat er van de rups was, moeten rangschikken tot een vlinder. Voor mij is dit een van de grootste wonderen in de natuur, van het nietige eitje tot rups en vlinder.
«« terug naar overzicht | « vorige column | volgende column » |